NIEUWS
Van den Brink: “We hebben elkaar nodig”
De overwegend positieve reacties op de plannen voor de Nationale Synode vloeien voort uit een bepaalde geestelijke convergentie die zich momenteel zowel in de kerken als in de evangelische beweging aftekent. “Hopelijk krijgen de stuurgroep de wind in de zeilen.”
Dat zegt dr. Gijsbert van den Brink in Theologica Reformatica. “De spreekwoordelijke onderlinge verdeeldheid van de kerken draagt natuurlijk niet bij aan een klimaat waarin christelijke inbreng in het publieke debat erg serieus genomen wordt. Mede daarom valt het mijns inziens positief te waarderen dat het idee van voormalig PKN-synodepreses ds. G. de Fijter om volgend jaar te komen tot een tweede nationale synode als ik het goed zie steeds meer weerklank begint te vinden. Niet dat men van zo’n synode op zichzelf zo heel veel kan verwachten. De term ‘synode’is in die zin uiteraard misleidend, dat er geen bindende besluiten genomen kunnen worden. Maar ze heeft vóór dat ze de sfeer van vrijblijvendheid die tot dusver zo kenmerkend is voor het gesprek over eenheid in de gereformeerde gezindte overstijgt. Na 390 jaar (in 1619 sloot de eerste…) eindelijk een tweede nationale synode – dat klinkt toch serieus! Inderdaad: zo serieus moet het ons dus ook zijn, of worden. Hopelijk wordt de nieuwe nationale synode dan ook geen eenmalig symbolisch gebaar, maar een wolkje als eens mans hand dat een nieuw klimaat inluidt.
Aanvankelijk leek het idee overigens een vroege dood te sterven doordat het terechtkwam in de maalstroom van al te voor de hand liggende kritiek. Het plan werd van verschillende kanten vanuit voorspelbare oude reflexen afgewezen: als vrijzinnigen wantrouwen we samenwerking met orthodoxen, als orthodoxen hebben we genoeg aan Dordt, als evangelischen zien we niets in wat voor synode dan ook, geef ons maar een opwekkingsconferentie (zo W.J. Ouweneel). Maar de wind ging draaien. Tot de stuurgroep traden personen toe uit onder meer de Remonstrantse Broederschap, de lutherse synode, maar ook de Gereformeerde Gemeenten (in de persoon van drs. I.A. Kole, die met een indrukwekkende ijver en visie immer actief is op het front van de gereformeerde oecumene) en de Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten. Dat sloeg een brede accolade waarbinnen ook vertegenwoordigers van andere kerkgemeenschappen hun plek innamen. Onderling nogal verschillende media als Trouw en het Nederlands Dagblad reageerden voorzichtig positief. Het statement dat de stuurgroep ontwierp als voorschot voor een gemeenschappelijk getuigenis liet vervolgens zien dat het mogelijk is om tot een belijdende tekst komen zonder dat er zozeer op punten en komma’s gelet moet worden dat slechts een nietszeggend compromis overblijft.
Het statement dat de stuurgroep ontwierp als voorschot voor een gemeenschappelijk getuigenis liet vervolgens zien dat het mogelijk is om tot een belijdende tekst komen zonder dat er zozeer op punten en komma’s gelet moet worden dat slechts een nietszeggend compromis overblijft.
Het lijkt me dat een en ander te maken heeft met een bepaalde geestelijke convergentie die zich momenteel zowel in de kerken als in de evangelische beweging aftekent. Dezelfde Ouweneel heeft daar onlangs in een column in het Friesch Dagblad (4-11-2009) nog op gewezen. Dat deel van de christenheid dat door de secularisatie heenkomt, lijkt meer éénsgeestes dan de diverse zuilen en zuiltjes van voorheen. Ouweneel brengt dat vooral op de noemer van de pneumatologie: ‘De belangstelling voor het werk van de Heilige Geest groeit enorm, en wel in bijna alle geledingen van de Nederlandse christenheid. Daarbij gaat het niet alleen om pinksterstokpaardjes, zoals tongentaal en profetie, maar eerst en vooral om meer toewijding, meer kracht, meer liefde, meer ijver, meer vrucht, meer discipelschap, meer bewogenheid, meer aanbidding, meer strijden in de gebeden, meer gelijkvormigheid aan Christus’. Niet bij iedereen is dat verlangen even gearticuleerd wellicht, en het is ook jammer dat zo’n vaststelling meteen weer aanleiding is om (men zou bijna zeggen: naar goed evangelisch recept) die mede-christenen een veeg uit de pan te geven die nog niet zover zijn. Maar de tendens die Ouweneel hier aanwijst lijkt me wel herkenbaar. In de traditionele midden-orthodoxie zoeken velen, en vooral jongeren, naar minder vrijblijvende en meer getuigende vormen van christen-zijn. In een aantal afgescheiden kerken beseffen steeds meer mensen hoe heilloos de weg van afscheiding uiteindelijk is uitgepakt – de herdenking van 175 jaar Afscheiding verliep dan ook zeer ingehouden, met een bewonderenswaardige bereidheid tot kritisch zelfonderzoek aan bijvoorbeeld gereformeerd-vrijgemaakte zijde. En aan pentecostale en evangelische zijde slijten de scherpe kantjes van het zoeken naar een eigen afgebakende identiteit in extreme geestesuitingen hier en daar wat weg, terwijl het anti-kerkelijk sentiment (hopelijk) navenant afneemt. Het besef dringt zich op dat we elkaar nodig hebben, en dat we elkaar misschien kunnen vinden in de gestalte van wat tegenwoordig wel heet een ‘milde orthodoxie’.
Wie wil weten hoe zo’n milde orthodoxie er inhoudelijk uitziet, leze de credo-tekst die ter voorbereiding op de nationale synode werd opgesteld. Deze tekst is niet mild in de zin van vaag; er wordt onder meer gesproken over ‘een wereld die gedoemd is in het oordeel te vergaan’, en dat zijn zware woorden. Maar ze is wel mild in die zin dat niet ieder het eigen kerkelijk (of anti-kerkelijk) idioom per se verwoord wil zien. Een toenemend besef van de katholiciteit van het christelijk geloof maakt het mogelijk om ook zonder dat eigen gelijk terug te willen zien te formuleren waar het in het christelijk geloof op aankomt. Er vindt daarbij een osmose plaats waarin reformatorische en evangelische stromingen over en weer van elkaars sterke punten willen leren. Dr. Henk Bakker benoemde dit verschijnsel laatst op het christelijk informatieplatform (www.cip.nl; 18-11-09) fraai als ‘overstijgend geloven’, en hij ziet er de toekomst van de kerk in.
De hedendaagse evangelicalisering van de kerken kan in dit verband gezien worden als een vernieuwingsbeweging in het verlengde van de 16e eeuwse Reformatie, het Piëtisme en de Nadere Reformatie van de 17e eeuw, de Great Awakening in de 18e en het Reveil in de 19e eeuw. Elke eeuw heeft kennelijk zulke geestelijke tegenbewegingen nodig in reactie op een klimaat van verstarring en zelfgenoegzaamheid dat in het gestandaardiseerde kerkelijk leven gemakkelijk binnensluipt. Zulke bewegingen kunnen echter nooit zónder de gevestigde kerken: het gaat mis zodra ze doorslaan en in een weinig vruchtbaar isolement terechtkomen. Hun beste vertegenwoordigers beseffen dat ook en gaan dus niet aan de zijlijn staan maar nemen hun verantwoordelijkheid. Dezelfde Geest die aanspoort tot meer liefde, meer ijver, meer vrucht, meer gebeden et cetera is immers blijkens het Nieuwe Testament ook de Geest van meer eenheid (Efeze 4:3vv.). Daarom is de kritiek van Ouweneel op het synode-plan ook zo merkwaardig. De initiatiefnemers tot de nationale synode weten zich immers juist door deze Geest gegrepen, en achten dat op dit moment bepalender dan de vele oude kerkelijke verschillen die hen scheiden. Hopelijk krijgen zij de wind (om in pneumatologische termen te blijven) meer en meer in de zeilen.
En misschien zouden ze dan ook kunnen overwegen om, evenals dat bij de eerste synode te Dordrecht het geval was, vertegenwoordigers van enkele buitenlandse kerken uit te nodigen voor de nieuwe synode. Er zijn er vast wel van wier ervaringen veel geleerd kan worden. Bovendien blijft het initiatief zodoende geen intern-Nederlands gebeuren maar raakt het van meet af aan ingebed in de catholica.”
1 comments
Victor zegt:
Wat een lekker korte reactie!