NIEUWS

Geloven in preken in Elspeet

Een volgende Nationale Synode moet worden gehouden in Leeuwarden, vindt Liuwe Westra. Lees hieronder een kroniek van zijn hand ‘Geloven in Elspeet’.

Nog een conferentie: op de laatste donderdag en vrijdag van de afgelopen septembermaand organiseerde de Protestantse Theologische Universiteit, samen met Areopagus, een ‘centrum voor contextuele en missionaire prediking’ dat onderdeel is van de IZB, voorheen Interne Zendingsbond, een conferentie voor predikanten onder de naam ‘Geloven in preken’, goed voor één PE-punt. De conferentie had echter niet alleen het praktische doel predikanten bij te scholen, maar ook een uitdrukkelijke missie: ‘In deze conferentie maken wij ons sterk voor de inzet van de Reformatie, omdat wij geloven in de preek.’ En: ‘In deze conferentie maken wij ons sterk voor de preek’. Dit zijn woorden die ik alleen maar kan beamen, maar het concrete resultaat doet toch een beetje merkwaardig aan. Als men zich sterk wil maken voor de preek, lijkt me dat niet de predikanten degenen zijn die van die boodschap doordrongen moeten worden, en zeker niet de predikanten die op een dergelijke conferentie afkomen.

Liuwe Westra

Liuwe Westra

Twee van de organisatoren, Ciska Stark en Bert de Leede, hebben juist de afgelopen tijd voor enige opschudding gezorgd met de boodschap dat er, tenminste binnen de Protestantse Kerk, nog wel het één en ander aan de uitvoering van de prediking mankeerde. Men zou dus eerder verwachten, dat wij als opgekomen voetvolk stevig gedrild zouden worden om tot betere homiletische resultaten te geraken. Het geheel was nu echter meer een mengvorm van preken voor eigen parochie en een oratio pro domo. Aan de andere kant: eigenlijk is het onbegrijpelijk dat het nog steeds mogelijk is dat beroepsbeoefenaars die bijna wekelijks een preek moeten afleveren dat in principe nog steeds kunnen doen zonder een verplichting van professionele feedback en reflectie. Wat dat betreft heeft de Protestantse Kerk een grote inhaalslag te maken. Ter vergelijking: in mijn tijd was het nog mogelijk dat op het eerste college homiletiek de docent (die waar ik bij was tenminste nooit getoond heeft in staat te zijn ook maar vijf minuten op samenhangende wijze voor een groep te spreken) begon met de uitspraak dat de preek als onderdeel van de kerkdienst eigenlijk weinig nut had (één preek in de vier weken was meer dan genoeg), en dat het preken als activiteit toch niet te leren was. Ik zie deze conferentie dus beslist als een stap in de goede richting, met ook enkele beslist waardevolle onderdelen. Zo was het indrukwekkend van Johan Cilliers (hoogleraar homiletiek in Stellenbosch) te horen, hoe belangrijk juist de preek was in de kerken in Zuid-Afrika ten tijde van en vlak na het apartheidsregime. Ook het referaat van Henk Bakker (bijzonder hoogleraar geschiedenis, theologie en identiteit van het baptisme) was behartigenswaardig. Hij betoogde, dat nieuwe impulsen in de kerk vaak begonnen met een groep die zich als het ware gezamenlijk verantwoordelijk voelde voor de prediking. Daarmee krijgt men nog geen dialoog op de preekstoel, zoals een tijd lang in de mode is geweest, maar het besef dat de preek onderdeel is van een breder communicatief proces waarvoor niet een individu, hoe begaafd of begenadigd ook, maar een groep verantwoordelijk is, zou wel eens wat meer naar voren gebracht mogen worden. Hij bezigde hiervoor de term ‘sense of ownership’, en het lijkt me de moeite waard dit begrip ook in de mainstream protestantse situatie uit te werken.

Waar het de conferentie mijns inziens aan mankeerde, was een zekere conceptuele helderheid. Reflectie over het preken is natuurlijk altijd de moeite waard, maar dat begrip is zo breed dat niet iedereen die reflecteert over het preken daarmee ook met hetzelfde proces bezig is. Dat gaf nogal eens spraakverwarring of verwachtingen die niet aansloten op het gebodene, of zaken kwamen in de lucht te hangen. Zo konden er in een sessie met workshops verschillende preken worden besproken, zonder dat het conceptuele kader van de analyse werd duidelijk gemaakt. Maar het maakt nogal verschil, of men een preek leest met het oog op de vraag hoe deze communicatief-retorisch werkt, of dat men onderzoekt hoe hierin de stem Gods te horen is, of dat men wil weten wat de preek bij de hoorder (of lezer) teweegbrengt. De masterclass retorica van Nico de Voet (docent aan de Christelijke Hogeschool Ede) verdient een eervolle vermelding. Voor mij persoonlijk was het bijzonder te zien, hoe men via de weg van de moderne communicatiewetenschappen tot bijna exact dezelfde aanbevelingen komt als de klassieke retorica; voor de deelnemers was het een verademing ook praktisch-wetenschappelijk met het preken bezig te kunnen zijn. Een kerk die de prediking werkelijk ter harte gaat, geeft haar aankomende predikanten docenten als deze.

Ik hoop dus, dat deze conferentie niet op zichzelf blijft staan, en dat het voor predikanten de gewoonste zaak van de wereld wordt hun manier van preken op gezette tijden professioneel tegen het licht te laten houden. Voor een vervolg zou ik echter wel de aanbeveling willen doen, eerst meer conceptuele helderheid te krijgen waarover men precies in gesprek wil gaan of bijscholen. Het is een praktisch-theologische vraag, hoe het mogelijk is dat God via de prediking mensen bereikt. Het is een cultureel-apologetische vraag, welke dingen de kerk op dit moment over God zou moeten zeggen. Het is een communicatief-retorische vraag, hoe men een preek opbouwt en presenteert op zo’n wijze, dat de hoorders de aandacht erbij kunnen houden en meenemen wat de prediker hun mee wil geven. Het is een bijbels-theologische vraag, hoe de Schrift kan functioneren als bron en norm van de prediking. Al deze vragen zijn van het grootste belang. Maar ook predikanten zijn maar mensen, en kunnen niet over allemaal tegelijk nadenken.

Derde Nationale Synode te Dordt
Op vrijdag en zaterdag 25 en 26 oktober vindt opnieuw een Nationale Synode plaats te Dordrecht. Dit nummer van Kerk en Theologie is dan net uit, en hopelijk zullen daar ook lezers van dit tijdschrift aanwezig zijn. Deelname is gratis, aanmelding gewenst (www.nationalesynode.nl), het thema luidt ‘Geloven verbindt’. Ook deze Nationale Synode wil een concrete aanzet zijn tot het verbinden van mensen door het geloof, in de hoop dat ook de kerken in Nederland zich sterker met elkaar gaan verbinden. Daarmee wordt niet direct een nieuwe kerkver- of -hereniging beoogd. We weten allemaal dat wie aan zoiets begint de eerste 40 jaar nog niet klaar is. Het gaat veeleer om een ontdekking en beleving van eenheid. Daaruit volgen dan vanzelf de relevante vragen aan de kerken. Maar de bal ligt niet bij de kerken, de bal ligt bij de gelovigen.

Het is inmiddels al lang een feit dat er tussen verschillende kerken nauwelijks meer grote theologische of gelovige verschillen bestaan, behalve op het gebied van de ecclesiologie. Gedachten of overtuigingen over de ideale inrichting van de kerk hebben geleid tot het bestaan van nieuwe kerken, verschillen op dit gebied verhinderen vaak de hereniging. De huidige tijd brengt echter steeds meer mensen tot het besef, dat verschillende gedachten over de correcte organisatie van een kerkgenootschap niet altijd meer het daadwerkelijke bestaan van verschillende kerkgenootschappen rechtvaardigen. Aan de andere kant: als er één keer verschillende kerkgenootschappen naast elkaar bestaan met verschillende regels en manieren, maar zonder duidelijk verschil in theologie of geloofsbeleving, betekent dat niet automatisch dat deze kerkgenootschappen zo snel mogelijk tot één zouden moeten worden.

Ter voorbereiding op de Synode heeft Bram van de Beek een essay geschreven met de titel ‘Zij gaven elkaar de hand’. Naar aanleiding van de beschrijving van de omgang met verscheidenheid en conflicten in Handelingen komt hij tot een aantal concrete vragen aan de beoogde synodevaders en -moeders. Deze hangen allemaal samen met de begrippen gemeenschap en identiteit, waarbij hij een verschil maakt tussen godsdienstige en kerkelijke identiteit enerzijds, en christelijke identiteit anderzijds. De vragen dwingen tot reflectie op wat die identiteiten concreet betekenen, en wat het betekent dat men kerkelijke dan wel christelijke gemeenschap met anderen voelt. Christelijke identiteit betekent, dat men de toekomst ten diepste (naar lichaam en ziel, in dood en leven) wil laten bepalen door het spoor van Jezus Christus. Als men die identiteit ook bij anderen herkent, kan het niet anders of men verwacht op zeker moment hand in hand in zijn aanwezigheid te staan. Kan men dan nog een doop in zijn naam maar bediend in een ander kerkgenootschap niet erkennen? Of kan men dan blijven zitten bij de nodiging als dat volgens de regels van de kerk waar men te gast is, wel zou moeten? Mijn opvatting van het avondmaal is een andere dan die van mijn vriend de pastoor over de eucharistie, en dat verschil heeft te maken met de verschillen tussen de kerken waarin wij ons thuis voelen. Volgens de Rooms-Katholieke Kerk mag ik als protestant de gewijde hostie niet in ontvangst nemen. Sommige protestanten beschouwen het dan als een teken van respect of fatsoen dit ook daadwerkelijk niet te doen. Ikzelf hoor echter de nodiging van Christus in de woorden van de pastoor, met wie ik mij als christen verbonden weet. Ik kan dan niet blijven zitten. Dat wil echter allerminst zeggen, dat wij naar elkaars kerk zouden moeten overstappen, of zouden moeten streven naar een fusie op plaatselijk of bovenplaatselijk niveau. Onmogelijk is dat echter ook weer niet: als gemeente en parochie allebei nog maar 30 leden tellen, en men weet zich geestelijk verbonden, dan voelt het niet meer verantwoord voor een verschil in ecclesiologie twee aparte instituten in de lucht te houden.

Het is te lang zo geweest, dat besef van kerkelijke verschillen het peilen van de geestelijke of christelijke gemeenschap in de weg stond. Als deze gemeenschap wordt hervonden, zouden de wonderen nog wel eens de wereld niet uit kunnen zijn.

 Culturele Hoofdstad 2018: kans voor de kerken?


Het verschijnsel ‘culturele hoofdstad van Europa’ bestaat sinds 1985, en al twee keer heeft een Nederlandse stad deze titel mogen voeren: Amsterdam in 1987 en Rotterdam in 2001. In 2018 is Leeuwarden-Ljouwert aan de beurt: de internationale jury besliste aldus op 6 september van dit jaar. Formeel is deze beslissing nog niet meer dan een aanwijzing tot ‘kandidaat’; de Europese Commissie moet de kandidatuur nog overnemen in het voorjaar van 2014. Het belangrijkste document voor de kandidaatstelling was het zogenaamde bidbook: een fraai vormgegeven en totaal onoverzichtelijk boekwerk waarin thema’s, plannen, verbindingen en procedures worden gepresenteerd.

Natuurlijk heeft Leeuwarden, net als iedere stad met enige mate van historie, genoeg interessants te bieden voor de rest van Europa. Twee zaken sprongen er echter op zodanige wijze uit in het bidbook, dat volgens de jury de Friese haadstêd duidelijk meer te bieden had dan de beide andere overgebleven kandidaten, in dit geval Eindhoven en Maastricht. Eén hiervan is, dat Leeuwarden zich uitdrukkelijk wil profileren voor de hele provincie. De verschillende activiteiten zijn allemaal ondergebracht onder één van de kopjes ‘land’, ‘water’ en ‘horizon’ – op zich niet direct de meest stedelijke begrippen. Dit geheel van stad, platteland en water (inclusief de Waddenzee!) is vervolgens gepresenteerd als een landscape of languages. Daarbij denkt een buitenstaander al snel aan Fries en Nederlands, maar er zijn zo nog een achttal andere, weliswaar uiterst kleine, taalsystemen aan te wijzen die niet samenvallen met één van deze twee of als ‘slechts’ één van de zovele dialecten op een continuüm kunnen worden beschouwd. Op zich is dat al een bijzondere situatie, maar het bijzondere concept van het bidbook is, dat deze talen niet als uiting van verschillende gemeenschappen of groepen worden gezien, maar als een gezamenlijk bezit van de hele mienskip – het woord, aldus de voorzitter van de jury, dat uiteindelijk de doorslag heeft gegeven.

In het kader van Culturele Hoofdstad 2018 is het mogelijk voor tal van organisaties zich te presenteren aan een in principe Europees publiek. Daarbij zijn tot nu toe de kerken nog niet heel prominent in beeld geweest. Voor zover ik kan nagaan, heeft alleen de pioniersplek Nijkleaster in Jorwert ideeën aangedragen vanaf het allereerste begin. Maar zoals gezegd, het bidbook ziet er schitterend uit, maar het is nog niet zo gemakkelijk te zien wat er wel en niet in staat, en een register ontbreekt. Misschien is er dus meer, en er kan zeker meer komen. De uitnodiging tot deelname en het organiseren van activiteiten is breed geformuleerd. Zou het niet een goed idee zijn, het bidbook al is het maar voor een klein deel ook tot een ‘bidboek’ te transformeren? Als het om mienskip, ‘gemeenschap’, koinonia gaat, hebben de kerken toch zeker wat te melden.

Op dat gebied hebben we als kerken natuurlijk zelf ook nog wel het nodige te leren. De kerkelijke identiteit is vaak niet meer dan een onderdeel van een bredere, culturele of sociale, identiteit. De laatste jaren wordt echter ook steeds duidelijker, dat dat alleen voor de kerken een te smalle basis is. Kerkelijke identiteit komt niet alleen van beneden, maar ook van boven, en transformeert zo weer de wereld beneden. Zo zijn er minstens drie vragen te formuleren, die de moeite van het overdenken waard zijn: 1) hoe hebben de kerken bijgedragen aan de vorming van de cultuur zoals we die nu hebben? 2) hoe komt de huidige cultuur tot uitdrukking in het kerkelijk leven van dit moment? 3) wat hebben de kerken te bieden aan de vorming van de cultuur van morgen? In Fryslân liggen wat dat betreft de historische gegevens voor het opscheppen: oud strijdtoneel van Romeinse, Germaanse en Keltische spiritualiteit, twistappel van bisdommen, kerkelijke omvorming van terpdorpen tot parochies, scheiding van land en water door de kloosters, oorsprong van nieuwe impulsen van de zestiende tot de negentiende eeuw, proeftuin van een nieuwe protestantse kloostertraditie.

Misschien is dit programma te veelomvattend voor één evenement. Maar de nu reeds gedachte Nationale Synode van 2018 zou ik eigenlijk wel in Leeuwarden willen houden. Of moeten we er meteen een Europese Synode van maken?

Liuwe H. Westra