NIEUWS
“Synode is een uitdaging voor de kerk”
Lees hieronder de lezing van prof. dr. Fred van Lieburg van de Vrije Universiteit Amsterdam, die dinsdag bij de opening van de tentoonstelling Geloven in Verbondenheid in de Grote Kerk in Dordrecht werd voorgedragen.
“Soms vinden vredesinitiatieven hun oorsprong in de visioenen van individuen. Ook de recente Nederlandse kerkgeschiedenis geeft daar voorbeelden van. Bas Plaisier liep in 2002 met zijn vrouw op het strand van Tunesië toen hij na de veertigjarige woestijnreis van Samen op Weg het beloofde land in zicht kreeg. ‘We moeten nú een datum kiezen waarop we een definitief besluit nemen, er is een moedige stap nodig.’ Het besluit is genomen en we weten nu wat er sinds 12 december 2003 in protestants Nederland in beweging is gebracht. Gerrit de Fijter luisterde in 2008 in zijn vakantiehuis in België met zijn vrouw naar de Evangelische Omroep toen hij de inval van zijn leven kreeg: ‘Ik pleit voor een Nationale Synode die aangeeft hoe we samen kunnen luisteren, dienen en getuigen van Jezus Christus.’ Aan deze getuigenissen van kerkelijke topbestuurders mag ik wel toevoegen dat de Dordtse evangelist Teun van der Weijden enkele jaren geleden langs de voormalige Kloveniersdoelen liep, waar ooit de beroemde synode werd gehouden. ‘Op een krachtige wijze maakte de Heere mij op dat moment duidelijk dat er een nieuwe nationale synode in Dordrecht moet komen’. Hoe dan ook, de synode zal er komen en eens zullen we weten wat er vanaf 11 december 2010 in de Nederlandse christenheid veranderd is.
De nieuwe nationale synode is een uitdaging voor de kerk van nu, maar ook voer voor historici van de kerk. Dat geldt zeker als je, zoals ik, je brood verdient met de geschiedenis van het Nederlands protestantisme en ook nog eens je woonplaats hebt in Dordrecht, waar steeds meer aandacht is voor het rijke protestantse verleden van de stad. Toen het plan voor een interkerkelijke samenkomst eenmaal de vlag gekregen had van een nationale synode, was Dordrecht als locatie natuurlijk meteen in beeld vanwege de herinnering aan 1618-1619. Ik kon zo’n keuze niet minder toejuichen dan de burgemeester van deze stad, al heb ik in het Dordtse kerkblad juist ook geschreven dat als je in kerkelijk Nederland iets nieuws wil beginnen, je wellicht beter in Almere kunt samenkomen, of in een andere plaats die minder kerkhistorisch beladen is dan de stad aan de Merwede.
Los van de locatie heb ik mij meteen afgevraagd hoe je de nieuwe nationale synode moet plaatsen op de tijdbalk van vijf eeuwen protestantisme in Nederland. Met een aantal collega’s had ik al een bundel opgezet over zo’n twintig evenementen die met enige fantasie als ‘voorlopers’ van de aanstaande happening kunnen worden gezien. Met enige fantasie, want je kunt diverse kanten uit met de wat dubbelzinnige naamgeving en doelstelling van het visioen van De Fijter. Gaat het om een oecumenische bijeenkomst van protestantse kerken en groeperingen, of om een gemeenschappelijk getuigenis van protestantse christenen in onze ontkerstende en multireligieuze samenleving? Waarschijnlijk zal men zeggen dat het interne en het externe motief samenvallen. Maar ook dan kost het moeite om een de nieuwe nationale synode voor een soort herhaling van die van 1618-1619 te laten doorgaan. Die kan immers door het conflict tussen calvinisten en remonstranten moeilijk als een manifestatie van christelijke eenheid worden gezien, ook al proclameerden de Staten-Generaal dat de religieuze grondslag van het gemenebest in Dordrecht was herbevestigd en vastgelegd.
Het grote keerpunt op de tijdbalk was de scheiding van kerk en staat en in 1796. Tot die tijd gold maar één kerk als de nationale of publieke kerk, en dat was de gereformeerde. Als het aan de overheid had gelegen, zou elke Nederlander zich in die kerk thuis moeten kunnen voelen, maar daarvoor hadden de diverse geloofsgroepen teveel hun eigen overtuiging en identiteit. Pogingen tot verenigingen van bijvoorbeeld gereformeerden en lutheranen liepen daarop stuk, zoals in de zeventiende eeuw de goede Johannes Duraeus ervoer. Tevergeefs schreef hij jarenlang boeken en reisde hij langs kerkelijke vergaderingen om die eenheid te bewerkstelligen. De gereformeerden zelf hadden het te druk met hun interne richtingenstrijd, zoals de tachtigjarige oorlog tussen Voetianen en Coccejanen. De achttiende-eeuwse predikant Henricus Ravesteyn droomde van een groot ‘Kerkelijk Vredenscongres’ om deze strijd los van het stroperige synodale vergadersysteem te beslechten. Zijn droom bleef echter bij een papieren bijdrage tot de discussie over de kerkelijke partijschappen.
Toen de gereformeerde kerk in 1796 haar bescherming door de overheid verloor, waren het uitgerekend de remonstranten die de hand uitstaken naar alle ‘Protestantsche Medebroederen’, dus niet alleen de gereformeerden, maar ook de lutheranen en de doopsgezinden. De correspondentie leverde in die verwarde jaren niets op. Na de Franse tijd dwong koning Willem I de kerken in elk geval tot een uniforme organisatiestructuur (de hervormden in 1816, de lutheranen in 1818). Hij hoopte dat dit ook inhoudelijk tot meer overeenstemming en wellicht vereniging van kerken zou leiden, iets wat zijn zwager in Pruisen gewoon per decreet had afgedwongen. Op termijn zou echter geen andere kerk zo versplinteren en vergruizen als de gereformeerde kerk, die twee eeuwen lang door de overheid verhinderd was om te scheuren. Als het aan Willem I lag was dat ook in 1834 nog met geweld tegengegaan, maar toen de nieuwe grondwet van 1848 eenmaal vrijheid van godsdienst garandeerde, was het gereformeerde hek voorgoed van de Nederlandse dam.
Eén protestantse richting vertoonde op de tijdbalk juist een opmerkelijk contrast tussen voor en na de revolutie van 1796, namelijk de doopsgezinde broederschap. Ontstaan als de radicale tak van de reformatie, was er geen richting die zoveel zichtbare verdeeldheid kende als die van de wederdopers, ook wel genoemd de doopsgezinden of mennonieten. Zoals wij vertrouwd zijn met kerkelijke stambomen van allerlei soorten hervormden en gereformeerden sinds 1834, zo zijn er ingewikkelde schema’s nodig om zicht te krijgen op de indeling van de doopsgezinden in Oude en Jonge Vlamingen, Harde en Zachte Friezen, Janjacobsgezinden en Ukewallisten, Lamisten en Zonisten en ga zo maar door. Maar in 1811 verenigden vrijwel alle doopsgezinden zich in de Algemene Doopsgezinde Sociëteit en sindsdien vormt deze richting een toonbeeld van eenheid en broederschap. Koning Willem I hoefde hen geen reglement op te leggen. Nu stelden zij getalsmatig ook weinig meer voor, maar toch was hun eensgezindheid de vrucht van een lange ontwikkeling en een intensief leerproces. De oude doopsgezinden waren niet alleen goed in scheuren, maar ook in herenigen. Hun geschiedenis als geloofsgemeenschap is in feite zelf een zoektocht naar waarheid en eenheid, een voortdurende poging om elkaar in gesprek en discussie, soms ook in alle menselijkheid en kleinzieligheid, te vinden op wat geestverwanten samenbond in het geloof in Christus.
In de aanloop naar de nieuwe nationale synode wil ik dan ook aandacht vragen voor de geschiedenis van deze traditie. Daar is misschien enige moed voor nodig, want de doopsgezinde sociëteit heeft al in een vroeg stadium aangegeven geen deel aan deze synodale vertoning te willen hebben. Zijdelings hoop ik met mijn verhaal duidelijk te maken hoe onbegrijpelijk dat eigenlijk is. Dat de Gereformeerde Gemeenten in hun diverse denominaties niet meedoen, kan ik vanuit hun speciale geschiedenis goed verklaren. Maar dat de doopsgezinden verstek laten gaan, vind ik een gemiste kans vanwege hun historische rol als hoeders van het praktisch irenisme, juist in de Nederlandse verhoudingen.
Misschien speelt hen hier vooral de spiritualistische wortel van het doperdom parten. Van meetaf aan ging het de radicale christenen om de heiligheid van de gemeente, die eigenlijk pas in het hiernamaals werkelijkheid kan worden. Tegenwoordig is het populair om te spreken over de kerk als contrastgemeenschap in de seculiere samenleving. Welnu, als er in de zestiende en zeventiende eeuw één christelijke groepering was die vanwege haar heldere keuzes in politiek en maatschappij zo’n contrasting community mocht heten, dan wel de mennonieten. Zij wezen niet alleen de alom aanvaarde kinderdoop van de hand, maar weigerden ook ambten te bekleden en wapens te dragen of anderszins besmet te raken door de gewoonten van deze wereld. Aan deze apartheid lag een strikte en letterlijke lezing van het bijbels getuigenis ten grondslag. Spiritualisme en biblicisme gaven zo aanleiding tot bewuste maatschappelijke afzondering, maar ook tot onderlinge verdeeldheid, want wie zou ooit algemene harmonie vinden tussen het inwendige en uitwendige Woord?
Uw stuurgroep heeft mij gevraagd een bepaalde casus uit de geschiedenis van de Nederlandse oecumene kort en krachtig ter inspiratie naar voren te brengen. Alleen al in de doperse traditie zouden meerdere momenten in aanmerking komen, want er zijn nog al wat zogenaamde vredepresentaties geweest waarin deelgroepen eenheid wilden bereiken. Ik kies voor de vredeshandeling van 1632, die plaatsvond hier in Dordrecht. Deze keuze ligt natuurlijk voor de hand, maar zou ook zonder de connectie met deze stad een goede reden hebben. Van de vele doperse belijdenisgeschriften zou namelijk juist de Confessie van Dordrecht van 1632 grote bekendheid krijgen, zij het niet zozeer in Nederland. Tot op heden heeft deze confessie wereldwijd gezag onder conservatieve mennonieten, met name onder de Amish in Amerika. Nog steeds kun je in boekhandels van deze groepering uitgaven bestellen van de Dordtse confessie of een boekje ter toelichting onder de titel How Dordrecht Confession Came Down To Us.
Ik voer u een ogenblik terug naar Dordrecht in 1632. Aan het begin van dat jaar zit Adriaen Cornelissen, de oudste van de Vlaamse doopsgezinden in zijn stad, achter zijn schrijftafel. Hij heeft een visioen. Een paar jaar eerder had een aantal Vlaamse gemeenten in het land vrede gesloten op grond van een belijdenis die onder de fraaie naam Olijf-tacxken bredere bekendheid had gekregen. Deze zogenaamde Jonge Vlamingen genoten echter nog geen vertrouwen onder de Oude Vlamingen. In Dordrecht was het broeder Adriaen echter gelukt deze groepen op één lijn te krijgen. Als hij nu eens vanuit deze ervaring de Oude en Jonge Vlamingen in andere steden rond de tafel wist te krijgen? Hij schreef eerst brieven aan de gezaghebbende oudsten van de gemeenten in Amsterdam en Haarlem. Die steunden zijn initiatief, waarna enkele tientallen anderen een uitnodiging kregen om in februari naar Dordrecht af te reizen.
Zover kwam het in eerste instantie nog niet. De burgemeesters kregen er lucht van dat er mogelijk heel wat doperse leiders in Dordrecht zouden samenscholen. Zij vroegen zich af of dat wel wenselijk was voor de religieuze rust en orde. Maar deze kink in de kabel was wel te repareren. Na enig overleg ging het stadsbestuur akkoord. Een lastiger hobbel was het verzet van enkele leiders die het plan van Adriaen niet zagen zitten. Een Rotterdamse diaken organiseerde oppositie in sommige steden en vanuit Groningen liet men weten het vredesaanbod bij voorbaat te verwerpen. Door de strubbelingen werd de afspraak voor februari uitgesteld tot na de Paasdagen. Rond 20 april waren uiteindelijk ruim 50 mannen in Dordrecht gearriveerd uit steden in de Republiek en ook enkelen uit aangrenzende Duitse landen. Misschien vergaderden ze al op vrijdag, maar op zaterdag 21 april werden de besprekingen afgerond, waarna men ongetwijfeld op zondag nog bijeen is geweest voor de eredienst.
De doopsgezinden kenden geen vaste vergaderstructuren, geen kerkenordening, geen hiërarchie van gezagsdragers. Zelfs de belijdenissen in de doperse traditie droegen geen bindend karakter voor gemeenteleden of leidinggevenden. Ze waren eerder persoonlijk en particulier van aard en gaven uitdrukking aan het geloofsverstaan van ieder die de inhoud kon onderschrijven, voor zolang dat duurde. Voor de Vlaamse gemeente van Dordrecht had Adriaen Cornelissen een belijdenis geschreven onder de titel Voorstellinghe van de principale articulen onses algemeynen Christelijcken Geloofs, ghelijck de selve in onse Gemeynte doorgaens geleert ende beleeft worden. Het was een belijdenis in 18 artikelen, uitvoeriger dus dan de apostolische geloofsbelijdenis, maar veel beknopter dan de 37 artikelen van de gereformeerde belijdenis van Guido de Brès. Naast universele christelijke leerstellingen kwamen tal van typisch doperse punten aan de orde, zoals de geloofsdoop, de voetwassing, de strenge tucht over de levenswandel, de mijding van ‘bannelingen’, het weigeren van de eed, het trouwen binnen de eigen geloofsrichting en de ‘weerloosheid’ ofwel het pacifisme.
De belijdenis van Adriaen Cornelissen stond centraal tijdens de doperse vredeshandelingen in Dordrecht. Een verslag van de besprekingen tijdens dit protestants forum hebben we niet. We weten alleen dat overeenstemming is bereikt over de 18 artikelen en dat de 51 aanwezige oudsten hun handtekening hebben geplaatst als teken van ‘onse openbare en generale broederlijcke vereeninge, bevredinge en verdragh’. Wat we bovendien weten, is dat de vereniging van de Oude en Jonge Vlamingen op indringende wijze werd bekrachtigd. Er was een wederzijdse schuldbelijdenis over alle twist en tweedracht die jarenlang tot oneer van Christus’ gemeente was geweest. Er was een verklaring van boete en vergeving over al het gepasseerde onrecht. En ten slotte was er een bevestiging van de verzoening door het uitsteken van de hand en het aanbieden van de vredeskus.
Adriaen Cornelissen kon zijn gasten in tevredenheid uitgeleide doen. Zelf heeft hij de vrede maar een half jaar beleefd: op 6 november 1632 waren zijn dagen vervuld. Zijn belijdenis heeft, zoals gezegd, grote opgang gemaakt, sinds het in druk verscheen als de Confessie ende Vredehandelinge geschiet tot Dordrecht anno 1632. ‘Salich zijn de vredemaeckers, want sij sullen Godts kinderen ghenaemt worden’ [Matth. 5:9], stond er op het titelblad, evenals andere teksten uit de vertrouwde Biestkensbijbel: ‘Haeckt nae den vrede ende heylichmaeckinghe, sonder dewelcke niemandt den Heere sien en sal [Hebr. 12:14] en: ‘Godt heeft ons in vrede gheroepen’ [1 Kor. 7:15].
Ik vermoed dat u in gedachten al de nodige parallellen hebt gemaakt tussen de doperse dingen van 1632 en de protestantse plannen van 2010. Het ideaal van de christelijke vrede die op zichzelf al getuigenis in de wereld is; de uitnodiging aan allerlei gemeenschappen die niet door allen werd aangenomen; het doorzettingsvermogen van de initiatiefnemers; het credo dat als basis kon dienen voor een geloofsgesprek. Hopelijk zal er ook iets zijn van het klimaat van verzoening, de wederzijdse openheid, de blik op de toekomst. Een internationale nagalm is op dit moment misschien een al te vrome wens; we hebben immers genoeg aan de geestelijke nood in ons eigen teloorgaande gidsland. Als er maar visioenen blijven, vergezichten van vrede in het komende Koninkrijk, het oog gericht op de Koning van de Kerk.
Ik eindig op Dordtse schaal, laten we zeggen in de verhouding van de prachtige synodemaquette op deze tentoonstelling tot dit immense bedehuis. Het gebouw van de Dordtse synode bestaat niet meer; ik heb vorig jaar zelfs moeite moeten doen om een herinneringsplaquette aangebracht te krijgen in de huidige Doelstraat. Het gebouw van de Dordtse vredeshandeling staat echter nog overeind in de Lange Breestraat, zij het verbouwd tot Gebouw Patrimonium. Sinds de doperse gemeente hier was weggekwijnd, hebben tal van groepen hier hun samenkomsten gehouden: een protestantse evangelisatie, een apostolische gemeente, een Gereformeerde Gemeente, een baptistenkerk en momenteel de Vergadering van Gelovigen. Er is nog hoop, vooral als we vasthouden aan de klassieke uitspraak die nota bene boven de deur van de Remonstrantse Kerk in Dordrecht geschreven staat: eenheid in het nodige, vrijheid in het onzekere, in alles de liefde.
1 comments